March 29, 2024

Amicus Curia Brief in Oekraïne en Nederland v. Rusland – EJIL: Talk!

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft zich onlangs aangesloten bij twee grote hangende interstatelijke zaken: een interstatelijke zaak die is aangespannen door Oekraïne en Nederland tegen Rusland over gebeurtenissen in Oost-Oekraïne in 2014 en gebeurtenissen in Oost-Oekraïne. Met een nieuwe interstatelijke aanvraag ingediend door Oekraïne tegen Rusland met betrekking tot een grootschalige invasie vanaf februari 2022. In de bijgevoegde zaak moet de rechtbank beslissen of Rusland het recht op leven heeft geschonden bij vijandelijkheden in Oekraïne. In de toelatingsfase van de eerste zaak diende het Human Rights Law Centre van de Universiteit van Nottingham een ​​amicus curiae brief in, mede geschreven door Sangeeta Shah en mijzelf, die alleen handelde over het neerhalen van MH17. De HRLC was door de Grote Kamer uitgenodigd om een ​​memorandum ten gronde in te dienen, wat we nu hebben gedaan. Zijn Verkrijgbaar bij SSRN Voor alle geïnteresseerde lezers; Hier is een samenvatting:

Deze opdracht is beperkt tot onopgeloste jurisdictiekwesties die niet zijn behandeld in het machtigingsvonnis van het Hof en de interpretatie van artikel 2 van het EVRM in het licht van de toepasselijke bepalingen van het internationaal humanitair recht (IHR). Deze briefing gaat dieper in op de relatie tussen het EVRM en het IHR dan onze briefing in de goedkeuringsfase, met name de aanvraag nr. 11055/22 betreffende verschillende vijandelijkheden gepleegd in het internationale gewapende conflict tussen Rusland en Oekraïne sinds februari 2022.

Het eerste deel van de samenvatting gaat in op jurisdictiekwesties die het Hof ten gronde moet bepalen, en behandelt de jurisdictiebepalingen die vanaf februari 2022 van toepassing zijn op het conflict tussen Rusland en Oekraïne. Concreet betoogt de rechtbank. De restrictieve benadering die het heeft aangenomen in het arrest Georgië tegen Rusland (nr. 2) moet terzijde worden geschoven. Dit onderdeel bevestigt ook de toerekeningsregels waarmee rekening moet worden gehouden bij het beoordelen van de aansprakelijkheid van staten voor een schending van het EVRM. In het tweede deel van de briefing wordt onderzocht hoe artikel 2 EVRM moet worden geïnterpreteerd in het licht van de toepasselijke bepalingen van het IHR. Het bespreekt specifiek hoe artikel 2 moet worden geïnterpreteerd in samenhang met artikel 15, lid 2, EVRM, dat de mogelijkheid biedt om af te wijken van het recht op leven met betrekking tot sterfgevallen als gevolg van legale oorlogvoering, en hoe het Hof onderscheid moet maken tussen en rekening moet houden met de bepalingen van IHR, evenredigheid, voorzorg en methoden en middelen van oorlogvoering in haar analyse. Ten slotte wordt in het derde deel van de opdracht onderzocht hoe een feitelijke vergissing bij het gebruik van dodelijk geweld moet worden beschouwd in het licht van de verplichtingen op grond van artikel 2 van het EVRM en de toepasselijke bepalingen van het IHR.