April 28, 2024

Nederland en Canada vragen het Wereldgerechtshof om uitspraak te doen over de martelclaims van Syrië

Nederland en Canada vragen het Wereldgerechtshof om uitspraak te doen over de martelclaims van Syrië

afbeeldingsbron, Goede foto’s

afbeelding bijschrift,

Tienduizenden Syrische burgers zijn gemarteld of vermoord in hechtenis van de regering

Nederland en Canada hebben bij het Internationaal Gerechtshof (ICJ) aangifte gedaan van marteling tegen Syrië.

Hun aanvraag beschuldigt de Syrische regering van “talrijke schendingen van het internationaal recht” sinds het begin van de burgeroorlog in 2011.

Ze vragen de rechtbank om Syrië dringend te dwingen een einde te maken aan martelingen.

Als het ICJ oordeelt dat het bevoegd is, zal het de eerste internationale rechtbank zijn die zich uitspreekt over Syrische martelclaims.

“Syrische burgers zijn gemarteld, vermoord, verdwenen, vergast of gedwongen te vluchten voor hun leven, waarbij ze alles achterlieten wat ze hadden”, zei de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken Wopke Hoekstra in een verklaring.

“Verantwoording afleggen en de strijd tegen straffeloosheid zijn cruciale elementen bij het bereiken van een duurzame politieke oplossing voor het conflict in Syrië. Deze zaak voor het ICJ brengen is een belangrijke volgende stap op de lange weg naar dat doel.”

Er kwam geen onmiddellijke reactie van de Syrische regering, maar zij heeft eerder de legaliteit van de actie door Nederland en Canada afgewezen en heeft herhaaldelijk ontkend haar tegenstanders en hun families te martelen.

Meer dan een half miljoen mensen zijn omgekomen in het conflict dat uitbrak na het gewelddadige optreden van president Bashar al-Assad tegen vreedzame pro-democratische protesten.

Nederland besloot in 2020 een procedure tegen Syrië voor het ICJ te starten, een jaar nadat Assads bondgenoot Rusland zei dat het de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties zou beletten de situatie van het land voor te leggen aan het Internationaal Strafhof. Canada sloot zich het jaar daarop aan bij het programma.

Sindsdien hebben de twee landen geprobeerd tot een onderhandelde regeling te komen met Syrië, dat onderworpen is aan VN-sancties voor foltering. Volgens het mechanisme voor geschillenbeslechting dat in het verdrag is uiteengezet, is het een staat die partij is.

Het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken zei maandag in een verklaring dat de gesprekken niet tot een schikking hebben geleid. Bovendien ging Syrië niet akkoord met hun voorstel om binnen zes maanden te bemiddelen.

“Om deze reden is besloten deze zaak voor het ICJ te brengen… in een poging Syrië te dwingen zijn verplichtingen onder het verdrag na te komen.”

In hun toepassingCanada en Nederland hebben de rechtbank gevraagd te verklaren dat Syrië moet stoppen met schendingen van het Verdrag tegen foltering, degenen die verantwoordelijk zijn voor het martelen van gedetineerden moet vervolgen en straffen, en slachtoffers moet compenseren.

Het ICJ oordeelde eerder in een zaak waarbij België en Senegal betrokken waren dat de staten die partij zijn bij het verdrag een “gemeenschappelijk belang” hebben om ervoor te zorgen dat martelingen worden voorkomen en dat de verantwoordelijken niet ongestraft blijven.