November 26, 2024

Een Duitse commissie steunt de teruggave van een Kandinsky-schilderij van de Bank of Bavaria aan de joodse erfgenamen

Een Duitse commissie steunt de teruggave van een Kandinsky-schilderij van de Bank of Bavaria aan de joodse erfgenamen

Een onafhankelijke Duitse commissie beveelt aan een schilderij van Wassily Kandinsky, nu eigendom van de Beierse Staatsbank, terug te geven aan de erfgenamen van de joodse familie waartoe het kunstwerk oorspronkelijk behoorde.

Een onafhankelijke Duitse commissie adviseerde dinsdag om een ​​schilderij van Wassily Kandinsky, nu eigendom van de Beierse Staatsbank, terug te geven aan de erfgenamen van de joodse familie die het stuk oorspronkelijk bezat.

De commissie kan worden ingeschakeld in geval van onenigheid over de teruggave van door de nazi’s geconfisqueerde culturele eigendommen, met name joodse eigendommen.

In het geval van de erfgenamen van Hedwig Lewenstein Weyermann en Irma Lewenstein Klein jegens de Bayerische Landesbank adviseerde de commissie het schilderij The Coloured Life uit 1907 van de Russische kunstenaar Kandinsky terug te geven aan de erfgenamen.

De aanbevelingen van de commissie zijn niet bindend, maar worden vaak door de partijen opgevolgd nadat zij hun oproep om het geschil op te lossen hebben aanvaard.

Een groot tempera-schilderij toont een groep mensen in kleurrijke kleding op het grasveld, sommigen etend of muziek makend, terwijl anderen lijken te dansen.

Tot slot zei de commissie dat het schilderij vanaf november 1927 eigendom was van Hedwig en Emanuel Albert Lowenstein, een joods echtpaar dat in Amsterdam woonde, en deel uitmaakte van hun uitgebreide kunstcollectie. Het schilderij werd op 9 oktober 1940 – enkele maanden nadat de Duitse Wehrmacht Nederland bezette – geveild bij een Amsterdams veilinghuis.

Voorafgaand aan de veiling was het stuk in bruikleen van de familie Loewenstein aan het Stedelijk Museum in Amsterdam, waar het op 5 september 1940 in opdracht van kunsthandelaar Abraham Moses Koiredo werd verplaatst, aldus de commissie in een verklaring.

“Ondanks jaren van zoeken”, zei de commissie dat ze het traject van het schilderij niet kon volgen.

“Zijn initiatief dat het schilderij werd verkocht als onderdeel van de nalatenschap van Lowenstein aan het veilinghuis Friedrich Müller & Co. kan niet worden bewezen”, aldus de commissie.

Ze voegde eraan toe dat het kunstwerk was aangekocht door Salomon B. Sindsdien is het in bruikleen gegeven aan de Staedtische Galerie im Lenbachhaus en het Kunstbau Museum in München.

Ten tijde van de veiling in 1940 emigreerden de kinderen van Hedwig en Emanuel Albert Lowenstein – Robert Gottschalk Lowenstein en Wilhelmine Helene Lowenstein – respectievelijk naar de Verenigde Staten en vervolgens naar de Portugese kolonie Mozambique.

Alleen Irma Loewenstein Klein bleef in Amsterdam – zij was de vervreemde vrouw van Robert. Ze overleefde de nazi-bezetting en de Tweede Wereldoorlog.

In het geschil over de eigendom van het schilderij suggereerde de Bayerische Landesbank dat Irma Lewenstein Klein het schilderij had geveild in verband met haar echtscheidingsconvenant.

Maar volgens eisers vond de veiling van het schilderij plaats in het kader van de nazi-bezetting van Nederland en de daaropvolgende systematische vervolging van de joodse bevolking.

Na bestudering van het historisch bewijs concludeerde de commissie dat “het schilderij in beslag was genomen als gevolg van vervolging. Zij voegde eraan toe dat de familie Lowenstein en Irma Lowenstein Klein als joden werden vervolgd” sinds het begin van de Duitse bezetting van Nederland in 1940.

“Er is geen bewijs voor de veronderstelling dat Irma Loewenstein Klein de levering van het schilderij uit eigen vrije wil heeft geregeld”, aldus de verklaring.

Er was geen onmiddellijke reactie van de erfgenamen of de Beierse Staatsbank.